De school voorbij: op weg naar passie voor het leren
Het is warm bij domo de refontiro. En dat komt niet alleen door het microklimaat in het Kempense Turnhout. Bij Pieter Sprangers en Christel Ruttens broeit het altijd. Van de ideeën. Vandaag spreek ik er met Pieter over een van zijn recentste projecten.
Dag Pieter, je nieuwste boek gaat over het design van onderwijssystemen. Daarin poneer je dat de bestaande onderwijssystemen niet langer beantwoorden aan de noden van de studenten en dat we ze moeten herontwerpen om opnieuw te zorgen voor een positieve leerervaring, sterke leerresultaten en een stevige basis voor een leven lang leren.
Dat klopt. Ik wil daarbij twee punten benadrukken. Ten eerste zie ik onderwijssystemen veel breder dan alleen scholen. Het gaat om alle plekken waar leren in systemen gegoten wordt, dus ook om HR-diensten van grote multinationals bijvoorbeeld. Hoewel zij innovatie centraal stellen, verwachten zij nog steeds dat je een specifieke – pregeformateerde - leiderschapsopleiding volgt om te kunnen doorgroeien. Ten tweede wil ik de aandacht vestigen op de vaste systemen waarin we leren organiseren. Natuurlijk is hiervoor vanuit maatschappelijk oogpunt een zekere noodzaak; het is een utopie om voor elke student een apart systeem op te zetten. Maar deze systemen worden onvoldoende geëvalueerd en zijn te rigide geworden, wat leidt tot onder andere een negatieve impact op leerwinst en leerplezier. Dat leerplezier heeft niets te maken met wat Bart De Wever wat smalend ‘pretpedagogie’ noemt. Uiteraard moeten jongeren leren om weerstanden te overwinnen. Maar waarom zou leren niet ook prettig mogen zijn, zeker nu we in centrumsteden zoals Antwerpen 16-17-jarigen zien met een bore-out, die je op geen enkele manier meer kunt motiveren tot leren? Dat er zo weinig kritisch omgegaan wordt met de systemische ordening, heeft te maken met de eenzijdige focus van onderwijskundigen en pedagogen op binnenklasdidactiek en testen als PISA. Natuurlijk is het erg belangrijk dat onze studenten goed scoren voor wiskunde en taal, maar als designer maak ik me veel meer zorgen over randvoorwaarden voor kwaliteitsvol onderwijs zoals bijvoorbeeld het fundamentele gebrek aan professionalisering van leraren in Vlaanderen. Blijkbaar stimuleert het huidige schoolsysteem dit onvoldoende. Sommige leraren doen het uit intrinsieke motivatie, maar anderen zeggen gewoon: ‘Ik professionaliseer niet.’ Dat is treffend.
Je hebt zelf een lange carrière in onderwijs. Zijn er in die loopbaan concrete aanleidingen geweest om tot dit uitgangspunt te komen?
Absoluut. Het gaat dan bijna altijd om signalen van studenten, vaak teleurstellingen die ze opgelopen hebben. Die teleurstellingen zijn op zich niet slecht, omdat studenten hierdoor strategieën kunnen ontwikkelen om ermee om te gaan. Maar ze mogen niet demotiverend werken, want dan haken studenten af. Hier in Turnhout hebben we 25% ongekwalificeerde uitstroom. Dat is echt choquerend. Het betekent dat één op de vier jongeren geen diploma secundair onderwijs haalt. En ik ben geen diplomafetisjist, maar zonder diploma ben je in onze samenleving toch vaak een vogel voor de kat. Het probleem ligt bij de systemische blokkades die het enthousiasme voor leren belemmeren en zo ook niet voorbereiden op een leven lang leren vol passie ... Een voorbeeld: hoe kan het dat leerlingen geen diploma krijgen omdat ze voor één vak niet slagen? Dit soort systemische obstakels demotiveert hen voor de rest van hun leven. Op hun 45ste hebben ze vaak nog altijd een negatieve perceptie van onderwijs en zullen ze dus minder snel naar een centrum voor volwassenenonderwijs stappen. Zulke zaken maken dat je op de barricade moet staan.
Om de bestaande onderwijssystemen te veranderen, kunnen we volgens jou niet alleen terugvallen op de pedagogische of onderwijswetenschappen. Als aanvulling introduceer je de jonge discipline van het onderwijsdesignonderzoek. Kun je kort omschrijven waarin deze verschilt van de gekende onderzoeksdisciplines?
In ‘scientific educational design research’ komt de component van de praktijk erbij en worden effectieve oplossingen geboden voor concrete problemen. Die oplossingsgerichtheid is typisch voor de designer-mindset, net zoals interdisciplinariteit. Wat mij tegen de borst stuit, is dat de tweede Commissie van Wijzen, die zich gebogen heeft over personeelsbeleid en de positie van de leraar, bijna uitsluitend bestond uit mensen met een achtergrond in onderwijs en meer specifiek de pedagogische of onderwijswetenschappen. Waarom zat daar geen ziekenhuisdirecteur in, iemand die al 25 jaar worstelt met een tekort aan verpleegkundigen? Hoe waardevol de inzichten van onderwijskundigen ook zijn, zij hebben doorgaans geen body of knowledge van HR. Voor mij was die commissie dus onwijs samengesteld. Bovendien zijn pedagogische en onderwijswetenschappers vaak toeschouwers, zonder praktijkervaring als leraar. Daarom heeft onderwijs nood aan een complementaire onderzoeksaanpak, die gevalideerde kennis oplevert en tegelijk echte problemen oplost.
Doordat deze discipline nog in de kinderschoenen staat, is er nood aan hulpmiddelen en concrete voorbeelden. Daaraan lever jij een bijdrage met je model voor het (her)ontwerp van onderwijssystemen. Wat maakt dit zo bijzonder?
Het model dient als een heuristiek voor mensen in de onderwijswereld en voor het nieuwe beroep van onderwijsdesigners, die moeten weten op welke elementen ze systemisch kunnen ingrijpen. Bij zo’n systemische ingreep heeft alles invloed op elkaar. Daarom geloof ik niet enkel in lijstjes met regels om het onderwijsproces te verbeteren in de binnenklaspraktijk. Je kunt dit niet realiseren als je abstractie maakt van bijvoorbeeld de thuissituatie van sommige leerlingen. Het model gaat dan ook verder dan de waardevolle didactische kern en omvat verschillende dimensies die de leerervaring kunnen beïnvloeden. De belangrijkste is voor mij de relationele component: onderwijs staat of valt met de band tussen leraar en student. Ik heb dit zelf ervaren, wanneer studenten zeiden: ‘Dit vak ligt me niet zo, maar voor ú zal ik mijn best doen.’ Een andere belangrijke dimensie is de ruimte waarin het leren zich afspeelt. Traditioneel gebeurt dit in het iconische klaslokaal – in mijn boek spreek ik over de ‘Bokrijkklas’. Deze heeft absoluut haar merites, maar is niet altijd de meest geschikte plek. Leren kan ook nomadisch gebeuren, wat een goed voorbeeld is van systemische herontwerp. Door nomadisch te leren, kom je op onverwachte plaatsen en gebeuren er dingen die je niet kunt voorzien. En dat is cruciaal voor de ontwikkeling van nieuwe leerervaringen en nieuwsgierigheid. Het staat in schril contrast met fixed leren, waarbij alles hetzelfde blijft. Het model pleit voor meer mortaliteit, meer sterfelijkheid in onderwijssystemen, omdat vasthouden aan het bestaande in een veranderende samenleving problematisch wordt. Nomadisch leren bouwt die mortaliteit in. Het betekent niet dat elke les nomadisch moet zijn, maar ik heb er zelf positieve ervaringen mee. Bij outdoor learning – een extreme variant ervan – ontstaat een heel andere dynamiek dan wanneer je vooraan in een aula staat. En dan krijg je studenten die zeggen dat ze voor jou meer moeite willen doen.
Je bespreekt in je boek ook verschillende inspirerende casussen. Een aantal daarvan heb je zelf opgezet, zoals nomadisch leren en bewegend leren. Ben je daar nog steeds mee bezig? En hebben deze experimenten navolging gekregen?
Die experimenten lopen nog altijd. In het hoger onderwijs zie je wel vaak dat men impactvolle projecten direct wil systematiseren en opschalen. Dat is problematisch, want daardoor verzwakt het verhaal en de impact vaak. Wat wél kan, is kijken wat werkt en daarmee aan de slag gaan met een team van zes à zeven mensen. Systemisch herontwerpen lukt moeilijk in een grote groep; het is een menselijke aangelegenheid, waarbij de teamleden goed met elkaar overweg moeten kunnen. Ook de onderwijsdesigner, die het proces begeleidt, moet sterke relaties kunnen opbouwen. Anders wordt het trekken en sleuren en zal het niet lukken.
Mogen we jou en je collega’s bij domo de refontiro dus onderwijsdesigners noemen?
Eigenlijk hebben wij het beroep uitgevonden. Andere begeleiders in onderwijs richten zich vooral op de klaspraktijk en staan verder af van wat onderwijsdesigners doen. Een onderwijsdesigner is niet uitsluitend een creatieveling, maar een praktijkonderzoeker die observeert, data verzamelt en als het ware antropologisch te werk gaat om te begrijpen wat er in de onderwijscontext gebeurt. Dat is ook het startpunt van al mijn experimenten: het onderzoek van de eigenheden van de ‘stam’ van jonge twintigers, door mee aan het kampvuur te gaan zitten – opnieuw, nomadisch leren – en hen zo beter te leren kennen. Meerdere collega-professoren zijn wat vervreemd van deze doelgroep en hebben moeite om connectie met hen te maken. Als designer is het voor mij essentieel om te weten in welke wereld die twintigers leven en hoe ik een ingang kan vinden om met hen tot leren te komen. Door de jaren heen hebben wij het metier van onderwijsdesigner ontwikkeld. Ondertussen zijn we met een team en richten we ons op de meest complexe uitdagingen. Bij deze wicked problems proberen wij systemische doorbraken te realiseren. Dit kan niet met één workshop of keynote, maar vereist een langetermijnpartnerschap. In de toekomst hopen we dat onderwijsdesigners intern zullen werken. Maar daarvoor moet het beroep verder ontwikkeld worden en moeten er mensen in opgeleid worden. Het is een heel ander vak dan dat van leraar of directeur maar het helpt wel ook ervaring te hebben als ‘practitioner’ (leraar of directeur dus).
In tijden van regeringsonderhandelingen zou je in jouw boek ook aanbevelingen kunnen lezen voor onze politici. Terwijl sommige van hun voorstellen suggereren dat mensen zich moeten aanpassen aan het systeem, stel jij het omgekeerde.
Het systeem moet veel menselijker en sensitiever worden. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om mensen te begeleiden in systemische veranderingen, wat uiteindelijk ook efficiënter is voor haarzelf. Wat heeft ze eraan als mensen tegen het systeem aanlopen en de beoogde resultaten niet behaald worden? In onderwijs geldt hetzelfde: als er 25% ongekwalificeerde uitstroom is, dan is er iets mis met het systeem. Laten we dat erkennen en aanpakken.
Je wijst hierbij op het belang van lokale ingrepen in onderwijssystemen. Mag ik daaruit concluderen dat je geen voorstander bent van generieke overheidsprojecten of richtlijnen?
Ik ben inderdaad tegen dat controlegerichte denken. Onze huidige regering legt bovendien te veel nadruk op de cognitieve psychologie. Dat is op zich een erg waardevolle benadering, maar men mag er niet in doorslaan. Daarom heb ik in mijn boek ook gekeken naar kleinschaligere benaderingen, zoals het idee van de commons, dat we bijvoorbeeld zien in energiecoöperaties. Dit zou ook in onderwijs, en vooral in het hoger onderwijs, interessant zijn. Het hoger onderwijs is te veel opgeschaald, wat leidt tot bureaucratie en minder middelen voor de onderwijskundige kern. De schaalvergroting ontmenselijkt het leren voor een stuk en giet het in schadelijke systemen, waarvan de leerwinst discutabel is.
Dus je pleit eerder voor tijd en middelen waarmee schoolteams, ondersteund door onderwijsdesigners, gepersonaliseerde leerervaringen kunnen ontwikkelen?
De middelen moeten naar de core business gaan, naar degenen die de studenten in hun leerproces begeleiden, niet naar schaalvergroting of ondersteunende functies. Dit betekent niet dat het ondersteunende personeel ontslagen moet worden, wel dat ze meer betrokken moeten worden bij het onderwijs zelf, in de klas. Ik maak me zorgen dat het secundair onderwijs dezelfde richting opgaat als het hoger onderwijs, waar goede leraren uit de klas gehaald worden voor coördinatiefuncties. Wie bedenkt zoiets? We hebben nog nooit zoveel mensen gehad die werkzaam zijn in onderwijs en toch hebben we een lerarentekort. Dat is een perfect voorbeeld van een systemisch probleem.
Dus kunnen we een deel van het lerarentekort oplossen door de coördinatoren terug voor de klas te zetten?
Inderdaad. Als de coördinatoren mee in de klas staan, zullen zij ook meer voldoening halen uit hun werk. Nog nooit vielen er zoveel leraren uit als nu. En dat komt volgens mij mee doordat ze vervreemden van de kernpraktijk, waarvoor ze oorspronkelijk kozen.
Enkele dimensies uit je model voor het (her)ontwerp van onderwijssystemen heb je gevalideerd in je doctoraal onderzoek, zoals ‘ruimtes’, ‘beweging’ en ‘technologie’. Om de andere dimensies te valideren, is vervolgonderzoek nodig. Is dat iets wat je jezelf ziet doen of laat je dat aan anderen?
Dat is zeker ook aan anderen. Ik zou graag een gemeenschap opbouwen van wetenschappelijk onderzoekers die vertrekken vanuit complexe uitdagingen in onderwijs. Er ligt bijvoorbeeld nog een heel stuk braak op het gebied van volwassenenonderwijs of kunstonderwijs. Hoe bereiden wij mensen voor op een leven lang leren met passie? Deze vraag biedt talloze onderzoekskansen, ook voor gemeentebesturen, die hier volgens mij een verantwoordelijkheid in hebben. Zij moeten ervoor zorgen dat hun inwoners kunnen en willen leren, van de wieg tot aan het graf.
‘Van de wieg tot aan het graf’ klinkt als een variant op de ondertitel van je boek, De school voorbij. Bedankt voor je waardevolle inzichten, Pieter, en vooral voor je niet-aflatende inzet om iedereen (weer) positieve leerervaringen te bieden.
Interview: Dr. Katrien Jacobs
Grijp je kans om deel te nemen aan deze revolutionaire reis en ontdek hoe we samen een beter en rechtvaardiger onderwijssysteem kunnen ontwerpen. Bestel het boek via ons bestelformulier. We sturen je een exemplaar toe of nemen het boek mee bij een volgende begeleiding..
Wil je informatie over een inspirerende keynote over het design van onderwijssystemen, contacteer ons.
Contacteer Ons
Indien u ervoor gekozen heeft onze maandelijkse nieuwsbrief te ontvangen, danken wij u alvast van harte. Uiteraard kan u zich te allen tijde opnieuw afmelden.
Voor meer informatie over hoe wij uw privacy willen beschermen en respecteren, kunt u ons Privacybeleid raadplegen.
Door u gegevens in te geven gaat u akkoord met bovenstaand privacybeleid.